servet

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  servet    (hulp, bestand)
  • IPA: /sɛrˈvɛt/
Woordafbreking
  • ser·vet
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘tafeldoekje’ voor het eerst aangetroffen in 1551 [1] [2][3]
enkelvoud meervoud
naamwoord servet servetten
verkleinwoord servetje servetjes

Zelfstandig naamwoord

hetserveto

  1. een doek die men aan tafel gebruikt om er de mond en vingers mee af te vegen
    • Er lagen een aantal papieren servetten op de toonbank bij de snackbar. 
    • David Hockney zet zijn tanden in een Double Smash Burger met gekarameliseerde uien en gerookte cheddar. Zijn twee gehoorapparaten heeft hij naast zijn bord gelegd, op zijn schoot ligt een zorgvuldig gevouwen servet. [4] 
Hyponiemen
  • dekservet
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • Te klein voor een tafellaken en te groot voor een servet
  • Tussen servet en tafellaken zijn
niet bij de kleintjes maar ook niet bij de groten horen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord servet staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
90 %van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.