shepherd

Engels

Uitspraak
  • Geluid:  shepherd (VS)    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈʃɛpɚd/
Woordafbreking
  • shep·herd
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
shepherd shepherds

Zelfstandig naamwoord

shepherd

  1. (beroep) schaapherder, schapenhoeder
  2. (figuurlijk) (religie) (beroep) pastor, pastoor, zielenherder
  3. (figuurlijk) begeleider, gids, toezichthouder
  4. (dierkunde) herder (hondenras)
vervoeging
onbepaalde wijs to  shepherd 
he/she/it  shepherds 
verleden tijd  shepherded 
voltooid
deelwoord
 shepherded 
onvoltooid
deelwoord
 shepherding 
gebiedende wijs  shepherd 

Werkwoord

shepherd

  1. overgankelijk begeleiden, gidsen

Gangbaarheid

99 %van de Amerikanen;
100 %van de Britten.[1]

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 18 februari 2020 “Measures of word prevalence for 61,800 English words” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.