sjabbat

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  sjabbat    (hulp, bestand)
  • IPA: /ʃaˈbɑt/
Woordafbreking
  • sjab·bat
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord sjabbat sjabbatten
sjabbatot
(sjabbats)
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

desjabbatm

  1. sabbat
  2. (Jiddisch-Hebreeuws) zevende dag van de week, zaterdag, joodse rustdag (111×: Ex. 16:23 +, Lev. 16:31 +, Num. 15:32 +, Deut. 5:12 +, 2 Kon. 4:23 +, Jes. 1:13 +, Jer. 17:21 +, Ez. 46:1 +, Hos. 2:13, Am. 8:5 +, Ps. 92:1, Klaagl. 2:6, Neh. 9:14 +, 1 Kron. 9:32 +, 2 Kron. 23:4 +; Griekse vorm 55× in NT)
Synoniemen
  • Hebreeuws-Nederlands (gangbare versie): sabbat
  • Asjkenazisch Hebreeuws: sjabbos
  • Sefardisch Hebreeuws: saba
  • Jiddisj: sjabbes
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord sjabbat staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
71 %van de Nederlanders;
36 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
  2. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.