sabbat
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: sabbat (hulp, bestand)
- IPA: /ˈsɑbɑt/
Woordafbreking
- sab·bat
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘joodse rustdag’ voor het eerst aangetroffen in 1253 [1]
- (gangbare Nederlandse versie) Middelnederlands sabaet[2], mogelijk via de kerk Latijn sabbatum en Oudgrieks σάββατον (sabbaton) uit Hebreeuws שבת (sjabbat) "dag van ophouden/rusten" [3] [4]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | sabbat | sabbatten |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de sabbat m
- (Jiddisch-Hebreeuws) zevende dag van de week, zaterdag, joodse rustdag (111×: Ex. 16:23 +, Lev. 16:31 +, Num. 15:32 +, Deut. 5:12 +, 2 Kon. 4:23 +, Jes. 1:13 +, Jer. 17:21 +, Ez. 46:1 +, Hos. 2:13, Am. 8:5 +, Ps. 92:1, Klaagl. 2:6, Neh. 9:14 +, 1 Kron. 9:32 +, 2 Kron. 23:4 +; ook 55× in NT), van vrijdagavond tot zaterdagavond, als rustdag die gewijd is aan de verering van God[5]
- (meer algemeen:) rustdag, rusttijd[6]
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
|
|
|
|
Verwante begrippen
- zaterdag
- Hebreeuws (transcriptieversie): sjabbat
- Asjkenazisch Hebreeuws: sjabbos
- Sefardisch Hebreeuws: saba
- Jiddisj: sjabbes
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord sabbat staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "sabbat" herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[7] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "sabbat" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Middelnederlandsch Woordenboek
- ↑ sabbat op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
- ↑ Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Tsjechisch
Uitspraak
- IPA: /sabat/
Woordherkomst en -opbouw
- Afgeleid van het Hereeuwse שבת (sjabat)
Zelfstandig naamwoord
sabat monbezield
- (verouderd)(religie)(dag) zaterdag, sabbat; de (joodse) zevende dag van de week, zaterdag, joodse rustdag
- (verouderd) feestdag
- (verouderd) heksensabbat, heksenfeest; nachtelijke bijeenkomst van heksen waarbij zij feest vieren of zich vervolmaken in de zwarte kunst
Verbuiging
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | sabbat | sabbaty |
genitief | sabbatu | sabbatů |
datief | sabbatu | sabbatům |
accusatief | sabbat | sabbaty |
vocatief | sabbate | sabbaty |
locatief | sabbatu | sabbatech |
instrumentalis | sabbatem | sabbaty |
Schrijfwijzen
- sabat monbezield
- Oude schrijfwijze: sabbath monbezield
Synoniemen
Verwante begrippen
- sabatový
- šábesově (bw.)
- šábesový
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.