smash

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  smash    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • smash
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘harde slag’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1950 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord smash smashes
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

desmashm

  1. (sport) (volleybal, tennis, badminton e.d.) snelle slag waarmee getracht wordt de bal in de helft van de tegenstanders in te slaan
    • Met een uitstekende smash wist hij het winnende punt te scoren. 
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
smashen

smash

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van smashen
    • Ik smash. 
  2. gebiedende wijs van smashen
    • Smash! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van smashen
    • Smash je? 

Gangbaarheid

  • Het woord smash staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
92 %van de Nederlanders;
92 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Engels

Uitspraak
  • Geluid:  smash (VS)    (hulp, bestand)
  • IPA: /smæʃ/
enkelvoud meervoud
smash smashes

Zelfstandig naamwoord

smash

  1. slag, klap
  2. (sport) smash
vervoeging
onbepaalde wijs to  smash 
he/she/it  smashes 
verleden tijd  smashed 
voltooid
deelwoord
 smashed 
onvoltooid
deelwoord
 smashing 
gebiedende wijs  smash 

Werkwoord

smash

  1. botsen
  2. breken
  3. verpletteren
Synoniemen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.