snow

Engels

Uitspraak
  • Geluid:  snow (US)    (hulp, bestand)
  • IPA: /snoʊ/
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
snow [3] snows

Zelfstandig naamwoord

[A] snow

  1. (meteorologie) sneeuw
  2. (meteorologie) sneeuwbui
  3. (verkeer) sneeuwband
Afgeleide begrippen
vervoeging
onbepaalde wijs to  snow 
he/she/it  snows 
verleden tijd  snowed 
voltooid
deelwoord
 snowed 
onvoltooid
deelwoord
 snowing 
gebiedende wijs  snow 

Werkwoord

[A] snow

  1. onpersoonlijk, onovergankelijk, (meteorologie) sneeuwen
  2. onovergankelijk neerdwarrelen
  3. overgankelijk besneeuwen
  4. overgankelijk, (informeel) overbluffen, voor zich weten te winnen (m.n. door misleiding)
  5. (kaartspel) bluffen bij drawpoker
Synoniemen
  • [4] hoodwink
enkelvoud meervoud
snow snows

Zelfstandig naamwoord

[B] snow

  1. (scheepvaart) snauw

Verwijzingen

  1. snow, Online Etymology Dictionary
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.