spoken

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  spoken    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • spo·ken
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
spoken
spookte
gespookt
zwak -t volledig

Werkwoord

spoken [2]

  1. inergatief rondwaren, dolen als een spook
    • Er werd de hele nacht gespookt en lol getrapt. 
  2. onovergankelijk, onpersoonlijk door spoken bezocht worden
    • Het lijkt wel of het hier spookt! 
  3. onovergankelijk, onpersoonlijk, (meteorologie) stormen of onweren
     In Zeeland en Noord-Brabant heeft het maandagochtend vroeg behoorlijk gespookt: regen en wind veroorzaakten flinke overlast, meldde de brandweer.[3]
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

despokenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord spook

Gangbaarheid

  • Het woord spoken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. spoken op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. “Onweer met zware windstoten verwacht” (28 juni 2014), nu.nl
  4. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be

Engels

Uitspraak
  • Geluid:  spoken (VS)    (hulp, bestand)

Werkwoord

spoken

  1. voltooid deelwoord van speak
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.