sprong

Uitspraak

• Geluid:  sprong    (hulp, bestand)
• IPA: / sprɔŋ / (1 lettergreep)

Woordafbreking

• sprong

Woordherkomst en -opbouw

• In de betekenis van ‘het springen’ voor het eerst aangetroffen in 1100 ^{[1] [2]}

Zelfstandig naamwoord

de sprong m

1. met het lichaam een beweging in opwaartse richting
2. (informatica) een afwijking van de normale volgorde waarbij een aantal tussenliggende zaken overgeslagen worden

Werkwoord

sprong

1. enkelvoud verleden tijd van springen
   

   • Ik sprong. 
     
   • Jij sprong. 
     
   • Hij, zij, het sprong. 

   ▸ Nadat ik wat gedronken had sprong ik het meer in met al mijn kleren om het zweet en het stof van me af te wassen.^[3]

Gangbaarheid

• Het woord sprong staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "sprong" herkend door:

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.

Verwijzingen