stamgod
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: stamgod (hulp, bestand)
Woordafbreking
- stam·god
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van stam zn en god zn [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | stamgod | stamgoden |
verkleinwoord | stamgodje | stamgodjes |
Zelfstandig naamwoord
de stamgod m
- een god voor één volk of volksstam
- ▸ De God van het oude verbond, „de verongelijkte, wraakzuchtige”, maakt plaats voor een „goedertieren vader in de hemel”, die de zonden vergeeft en de erfschuld delgt. „Jahweh was een totalitaire stamgod geweest. De tijd was rijp geworden voor een universele Voorzienigheid.”[2]
- ▸ Vaak wordt beweerd dat Jahweh een soort van stamgod zou zijn, zonder enige relatie met de volkeren buiten Israël. Een particularistische godsopvatting, zo wordt dat wel genoemd.[3]
Gangbaarheid
- Het woord 'stamgod' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "stamgod" herkend door:
74 % | van de Nederlanders; |
74 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron K. van der Zwaag“Blokker pluist Bijbel na met Isings” (09-11-2006), Reformatorisch Dagblad
- ↑ Weblink bron K. van der Zwaag“„Jahweh is rechtvaardig én liefdevol”” (13-12-2006), Reformatorisch Dagblad
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.