god

Niet te verwarren met: God, gód, gōd

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  god    (hulp, bestand)
  • IPA: /ɣɔt/ (1 lettergreep)
    • (Noord-Nederland): /χɔt/
    • (Vlaanderen, Brabant): /ɣɔt/
    • (Limburg): /ɣɔd/
Woordafbreking
  • god
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord god goden
verkleinwoord godje godjes

Zelfstandig naamwoord

degodm

  1. (religie) hypothetisch bovennatuurlijk wezen dat verantwoordelijk wordt geacht voor (bepaalde aspecten van) de werkelijkheid
    • De god van de zee, de god van de oorlog. 
    • Waren de goden kosmonauten? 
  2. versterkend voorvoegsel (krachtterm) heel erg, gebruikt als linkerdeel van samengestelde bijvoeglijke naamwoorden als versterker van het rechterdeel; in feite samengesteld met God, maar geschreven met een kleine letter volgens spellingregel 16.S
    • Ze zitten de godganse dag achter de computer. 
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord god staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. "god" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. god op website: Etymologiebank.nl
  3. Guus Kroonen. 2013. Etymological Dictionary of Proto-Germanic. Leiden - Boston: Brill Publishers: p. 193-4.
  4. Peter Schrijver. 1991. The reflexes of the PIE laryngeals in Latin. Amsterdam - Atlanta: Rodopi: p. 441-2.
  5. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be

Afrikaans

Woordafbreking
  • god
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord god gode

Zelfstandig naamwoord

god

  1. (religie) god
Afgeleide begrippen
  • godjie

Meer informatie

Angelsaksisch

Uitspraak
  • [A] IPA: /ɡod/
  • [B] IPA: /ɡoːd/
Woordafbreking
  • god
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

[A] god

  1. (religie) god; hypothetisch bovennatuurlijk wezen dat verantwoordelijk wordt geacht voor (bepaalde aspecten van) de werkelijkheid
  2. (religie) God; de god van de Abrahamistische religies (specifiek de Christelijke God)
Schrijfwijzen
  1. God
Afgeleide begrippen
  • godcund
  • gyden
Overerving en ontlening

Bijvoeglijk naamwoord

[B] god

  1. goed
Schrijfwijzen
  • gōd
Antoniemen
  • yfel
Afgeleide begrippen
  • betera
  • betst
  • gōdnes
Verwante begrippen
Overerving en ontlening

Deens

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: /guː/
Woordafbreking
  • god
Woordherkomst en -opbouw
Naar frequentie 136
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
g enkelvoud god bedre bedst
o enkelvoud godt
meervoud gode
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
gode bedre bedste

Bijvoeglijk naamwoord

god

  1. goed

Verwijzingen

    Drents

    Woordafbreking
    • god

    Zelfstandig naamwoord

    god

    1. (religie) god
    Afgeleide begrippen

    Meer informatie

    Engels

    Uitspraak
    • Geluid:  god (VS)    (hulp, bestand)
    • IPA: /gɑːd/ (VS), /gɒd/ (VK)
    Woordafbreking
    • god
    Woordherkomst en -opbouw
    enkelvoud meervoud
    god gods

    Zelfstandig naamwoord

    god

    1. (religie) god
    Afgeleide begrippen

    Meer informatie

    Fries

    Woordafbreking
    • god
    Woordherkomst en -opbouw
    enkelvoud meervoud
    naamwoord god goaden
    verkleinwoord godsje

    Zelfstandig naamwoord

    god

    1. (religie) god
    Afgeleide begrippen

    Meer informatie

    Verwijzingen

      Limburgs

      Uitspraak
      • IPA: /ɣɒd/
      Woordafbreking
      • god
      Woordherkomst en -opbouw

      Zelfstandig naamwoord

      god

      1. (religie) god
      Schrijfwijzen
      Afgeleide begrippen
      • aafgod
      • gaodin
      • God
      • godsdeens

      Middelengels

      Uitspraak
      • [A] IPA: /ɡɔd/
      • [B] IPA: /ɡoːd/
      Woordafbreking
      • god
      Woordherkomst en -opbouw

      Zelfstandig naamwoord

      [A] god

      1. (religie) god; hypothetisch bovennatuurlijk wezen dat verantwoordelijk wordt geacht voor (bepaalde aspecten van) de werkelijkheid
      2. (religie) God; de god van de Abrahamistische religies (specifiek de Christelijke God)
      Schrijfwijzen
      Afgeleide begrippen
      • godfader
      • godmoder
      Overerving en ontlening

      Bijvoeglijk naamwoord

      [B] god

      1. goed
      Schrijfwijzen
      Overerving en ontlening

      Middelnederduits

      Uitspraak
      • [A] IPA: /ɣɔt/
      • [B] IPA: /ɣoːt/
      Woordafbreking
      • god
      Woordherkomst en -opbouw

      Zelfstandig naamwoord

      [A] god

      1. (religie) god
      Schrijfwijzen
      Overerving en ontlening

      Bijvoeglijk naamwoord

      [B] god

      1. goed
      Schrijfwijzen
      Afgeleide begrippen
      Overerving en ontlening

      Middelnederlands

      Woordafbreking
      • god
      Woordherkomst en -opbouw

      Zelfstandig naamwoord

      god

      1. (religie) god
      Schrijfwijzen
      Overerving en ontlening

      Nedersaksisch

      Woordafbreking
      • god
      Woordherkomst en -opbouw

      Zelfstandig naamwoord

      [A] god

      1. (religie) god
      Schrijfwijzen
      • Goatt
      • Godd
      • Gott
      • Guatt
      Afgeleide begrippen

      Meer informatie

      Bijvoeglijk naamwoord

      [B] god

      1. goed
      Schrijfwijzen
      Afgeleide begrippen

      Nedersorbisch

      Woordafbreking
      • god

      Zelfstandig naamwoord

      god

      1. genitief meervoud van gódy
      Schrijfwijzen

      Noors

      Uitspraak
      • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
      • IPA: /guː/
      Woordafbreking
      • god
      Woordherkomst en -opbouw
      • erfwoord van Oudnoords woord góðr, uit Germaans *gōda- goed”, “geschikt”', verwant aan Nederlands goed, Engels good, Duits gut, enz.
      Naar frequentie 106

      Bijvoeglijk naamwoord

      god

      1. goed
        «Er det noen som har forslag til en god kake?»
        Heeft iemand een suggestie voor een goede taart?

      «Fotballjentene, håndballjentene, skigutta og Oslo-filharmonikerne. De hevder seg i verdenstoppen. På samme måte skal vi vise at norsk næringsliv klarer seg internasjonalt. Trenger vi kanskje et nytt slagord? Det er typisk norsk å være god[1]

      De voetbalmeiden, de handbalmeiden, de skijongens en het Oslo Philharmonisch Orkest. Ze beweren aan de wereldtop te staan. Op dezelfde manier moeten we laten zien dat het Noorse bedrijfsleven en de industrie het internationaal goed doen. Hebben we misschien een nieuwe slogan nodig? Het is typisch Noors om goed te zijn
      Verbuiging
      stellend vergrotend overtreffend
      onbepaald
      (sterk)
      m/v enkelvoud god bedre best
      o enkelvoud godt
      meervoud gode
      bepaald
      (zwak)
      enkelvoud en
      meervoud
      gode bedre beste
      Afgeleide begrippen
      Uitdrukkingen en gezegden
      • i god tid
      op tijd
      • godt nyttår / godt nytt år
      Gelukkig Nieuwjaar!
      • vær så god
      alsjeblieft / dankjewel

      Verwijzingen

      1. Weblink bron
        Noors premier Gro Harlem Brundtlands
        “Nyttårstale (Nieuwjaarstoespraak)” (1 januari 1992)

      Nynorsk

      Uitspraak
      • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
      • IPA: /guː/
      Woordafbreking
      • god
      Woordherkomst en -opbouw

      Bijvoeglijk naamwoord

      god

      1. goed
      Verbuiging
      stellend vergrotend overtreffend
      onbepaald
      (sterk)
      m/v enkelvoud god betre best
      o enkelvoud godt
      meervoud gode
      bepaald
      (zwak)
      enkelvoud en
      meervoud
      gode betre beste
      Afgeleide begrippen
      Uitdrukkingen en gezegden
      • i god tid
      op tijd
      • godt nyttår / godt nytt år / godt nyår
      Gelukkig Nieuwjaar!
      • ver så god
      alsjeblieft / dankjewel

      Oudfries

      Woordafbreking
      • god
      Woordherkomst en -opbouw

      Zelfstandig naamwoord

      [A] god

      1. (religie) god
      Overerving en ontlening

      Bijvoeglijk naamwoord

      [B] god

      1. goed
      Schrijfwijzen
      • gōd
      Overerving en ontlening

      Oudsaksisch

      Uitspraak
      • [A] IPA: /ɣɔd/
      • [B] IPA: /ɣoːd/
      Woordafbreking
      • god
      Woordherkomst en -opbouw

      Zelfstandig naamwoord

      [A] god

      1. (religie) god; hypothetisch bovennatuurlijk wezen dat verantwoordelijk wordt geacht voor (bepaalde aspecten van) de werkelijkheid
      2. (religie) God; de god van de Abrahamistische religies (specifiek de Christelijke God)
      Schrijfwijzen
      Overerving en ontlening

      Bijvoeglijk naamwoord

      [B] god

      1. goed
      Schrijfwijzen
      • gōd
      Afgeleide begrippen
      • betiro
      • betst
      Overerving en ontlening

      Schots

      Woordafbreking
      • god
      Woordherkomst en -opbouw

      Zelfstandig naamwoord

      god

      1. (religie) god
      Afgeleide begrippen

      Meer informatie

      Sloveens

      Zelfstandig naamwoord

      god

      1. naamdag

      West-Vlaams

      Woordafbreking
      • god
      Woordherkomst en -opbouw

      Zelfstandig naamwoord

      [A] god

      1. (religie) god
      Afgeleide begrippen

      Werkwoord

      [B] god

      1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van goan
      2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van goan
      Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.