stamhouder
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: stamhouder (hulp, bestand)
- IPA: / ˈstɑmhɑudər / (3 lettergrepen)
Woordafbreking
- stam·hou·der
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van stam zn en houder zn [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | stamhouder | stamhouders |
verkleinwoord | stamhoudertje | stamhoudertjes |
Zelfstandig naamwoord
de stamhouder m
- oudst levende zoon van een man, die het geslacht in de mannelijke lijn in stand moet houden; de zoon en troonopvolger
- De prins heeft uit zijn huwelijk met journalist Annemarie de Gualthérie van Weezel drie kinderen, onder wie zijn stamhouder prins Carlos Enrique.[2]
- De eerste stamhouder treedt sinds kort als ’patatbakker’ in de voetsporen van zijn vader EMILE RATELBAND (68), maar blijkt intussen op dat gebied nóg succesvoller te zijn dan de positiviteitsgoeroe zelf. Voor het eerst vertelt hij openhartig over zijn eigen succes en de relatie met zijn soms zo omstreden vader.[3]
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord stamhouder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "stamhouder" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Telegraaf 27 januari 2018
- ↑ de Telegraaf Harrie Nijen Twilhaar 29 juni 2017
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.