houder

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  houder    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • hou·der
Woordherkomst en -opbouw
  • Naamwoord van handeling van houden met het achtervoegsel -er[1]
enkelvoud meervoud
naamwoord houder houders
verkleinwoord houdertje houdertjes

Zelfstandig naamwoord

dehouderm

  1. iemand die een bepaald stuk/recht in handen heeft.
  2. iemand die dieren in bezit heeft
     Sinds 5 oktober is voor heel het land weer een ophok- en afschermplicht van kracht voor houders van pluimvee en andere vogelsoorten. De maatregel werd afgekondigd vanwege een toename van het aantal besmettingen in september en uit angst voor meer besmettingen bij voornamelijk wilde vogels. De plicht om vogels binnen te laten geldt niet alleen voor bedrijven, maar ook voor hobbyhouders.[2]
  3. een object dat iets vasthoudt.
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord houder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Weblink bron
    NOS Nieuws
    “Grootste uitbraak vogelgriep tot nu toe: 300.000 vogels gedood in Heythuysen” (20 oktober 2022), NOS
  3. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.