standje

Nederlands

Uitspraak

(heteroniem)

  • [A] Geluid:  standje    (hulp, bestand)
    • IPA: /ˈstɑɲcə/ (2 lettergrepen)
  • [B] Geluid:  standje    (hulp, bestand)
    • IPA: /ˈstɛɲcə/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • stand·je
Woordherkomst en -opbouw
  •  stand zn  met de uitgang -je
    • [A 1] In de betekenis van ‘reprimande’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1855 [1]
[A] enkelvoud meervoud
naamwoord - -
verkleinwoord standje standjes

Zelfstandig naamwoord

[A]hetstandjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord stand "positie"
  2. alleen verkleinwoord korte woordelijke bestraffing
    • De meester gaf hem een standje. 
  3. alleen verkleinwoord (seksualiteit) houding om seks te bedrijven
    • Mijn vriendin wilde wel een nieuw standje uitproberen. 
  4. alleen verkleinwoord (persoon) iemand die snel driftig wordt
    • Het opgewonden standje kon zich niet in bedwang houden. 
Synoniemen
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

[B]hetstandjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord stand, "uitstalkraam"

Gangbaarheid

  • Het woord standje staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.