starter

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  starter    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • star·ter
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van start met het achtervoegsel -er.
enkelvoud meervoud
naamwoord starter starters
verkleinwoord startertje startertjes

Zelfstandig naamwoord

destarterm

  1. iemand die met iets begint
    • Voor starters op de woningmarkt komt er een overgangsregeling. 
  2. iemand die vanaf een startlijn aan een wedstrijd begint
    • De eerste starters komen al binnen. 
    • Die sprinter is een van de beste starters ter wereld. 
Synoniemen
  • [1]: toetreder
Antoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord starter staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


Deens

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: / ˈsdɑːdʌ /
Woordafbreking
  • star·ter
Woordherkomst en -opbouw
  • Zelfstandig naamwoord: naamwoord van handeling van het Deense werkwoord starte met het achtervoegsel -er
Naar frequentie 987

Werkwoord

starter

  1. tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van starte

Zelfstandig naamwoord

starter

  1. nominatief onbepaald gemeenschappelijk geslacht meervoud van start
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   starter     starteren     startere     starterene  
genitief   starters     starterens     starteres     starterenes  

Zelfstandig naamwoord

starter

  1. (techniek) starter (onderdeel van een motor)
  2. (sport) persoon die het startsignaal geeft tijdens een sportwedstrijd
  3. (sport) deelnemer aan een sportwedstrijd
Afgeleide begrippen
  • [2]: selvstarter
Typische woordcombinaties
  • [1]: trykke på starteren
op de starter drukken

Verwijzingen


    Engels

    Uitspraak
    • Geluid:  starter (VS)    (hulp, bestand)
    • IPA:
    Woordherkomst en -opbouw
    • Van  start ww  met het achtervoegsel -er
    enkelvoud meervoud
    starter starters

    Zelfstandig naamwoord

    starter

    1. beginner,  starter zn 
    2.  aanzet zn ,  begin zn 
    3. (sport) deelnemer


    Frans

    Uitspraak
    • Geluid:
    • IPA:
    Woordherkomst en -opbouw
    enkelvoud meervoud
    zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
      starter     le starter     starters     les starters  

    Zelfstandig naamwoord

    starter m

    1. (motortechniek)  choke zn 


    Noors

    Uitspraak
    • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
    • IPA: / ˈstɑːʈəɾ /
    Woordafbreking
    • star·ter
    Woordherkomst en -opbouw
    • Zelfstandig naamwoord: naamwoord van handeling van het Noorse werkwoord starte met het achtervoegsel -er
    Naar frequentie 1127

    Werkwoord

    starter

    1. tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van starte

    Zelfstandig naamwoord

    starter

    1. nominatief onbepaald gemeenschappelijk geslacht meervoud van start
      enkelvoud meervoud
    onbepaald bepaald onbepaald bepaald
    nominatief   starter     starteren     startere     starterene  
    genitief   starters     starterens     starteres     starterenes  

    Zelfstandig naamwoord

    starter

    1. (techniek) starter (onderdeel van een motor)
    2. (sport) persoon die het startsignaal geeft tijdens een sportwedstrijd
    Afgeleide begrippen
    • [2]: selvstarter
    Typische woordcombinaties
    • [1]: trykke på starteren
    op de starter drukken
    Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.