tabakswinkelier
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: tabakswinkelier (hulp, bestand)
Woordafbreking
- ta·baks·win·ke·lier
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van tabak zn en winkelier zn met het invoegsel -s- [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tabakswinkelier | tabakswinkeliers |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de tabakswinkelier m
- (beroep) eigenaar van een winkel waarin men rookwaren verkoopt
- ▸ Het zijn nare plaatjes, maar dat went. Ze helpen mensen niet van het roken af. Leo de Groot, tabakswinkelier in Utrecht[2]
- ▸ "Dit heeft niets met effectief beleid te maken om jongeren van het roken te weerhouden. Dit is simpelweg voor eigen gewin tabakswinkeliers pesten. Een groenteboer verbied je ook niet om zijn spruitjes te laten zien."[3]
Gangbaarheid
- Het woord tabakswinkelier staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Helpen plaatjes van zwarte longen ons van het roken af?” (28-01-2016), NOS
- ↑ Weblink bron “Sigaretten in winkels overal uit zicht” (23-12-2016), NOS
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.