tandwiel
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: tandwiel (hulp, bestand)
- IPA: /'tɑntʋil/
Woordafbreking
- tand·wiel
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van tand en wiel
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tandwiel | tandwielen |
verkleinwoord | tandwieltje | tandwieltjes |
Zelfstandig naamwoord
het tandwiel o
- een wiel met een gekartelde rand bedoeld om in te grijpen in die van een ander ter overdracht van aandrijfkracht
- Dit mechaniek bestaat uit een aantal tandwielen.
Synoniemen
Verwante begrippen
Hyponiemen
- planeettandwiel, schroeftandwiel
Afgeleide begrippen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord tandwiel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tandwiel" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[1] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.