tango

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  tango    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • tan·go
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Spaans, in de betekenis van ‘dans’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1914 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord tango tango's
verkleinwoord tangootje tangootjes

Zelfstandig naamwoord

detangom

  1. Argentijnse dans
  2. (muziek) Argentijnse dansmuziek in tweekwartsmaat
  3. (spellingsalfabet) spelwoord van het ITU/NAVO-spellingalfabet voor de letter t
Synoniemen
Hyperoniemen
Afgeleide begrippen
  • [1] tangomuziek, tango-orkest, ballroomtango, tangodanser, tangodanseres
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord tango staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Spaans

Werkwoord

vervoeging van
tangar

tango

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van tangar
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.