teamwerk
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: teamwerk (hulp, bestand)
- IPA: /ˈti:mwɛrk/
Woordafbreking
- team·werk
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van team zn en werk zn [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | teamwerk | |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
het teamwerk o
- werken als een groep om samen één taak te verrichten
- Het bleek een hopeloze opdracht. ‘Norbie’ eindigde in de races als negende en achtste, waar de Zweedse WK-leider dankzij teamwerk genoeg had aan een vijfde en vierde plaats.[2]
- Een grote explosie op de markt in Karboel leidt bijna tot een voortijdig vertrek van de president. Hij weigert echter om onverrichterzake in Air Force One te stappen. Veiligheidsagent Kevin Dean, een vroegere partner van Hannah Wells, was ter plekke tijdens de explosie, maar is nu zoek. Hannah en Mike Ritter gaan hem samen zoeken en vinden hem uiteindelijk door uitstekend teamwerk.[3]
Synoniemen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord teamwerk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "teamwerk" herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Telegraaf 01 dec. 2017
- ↑ de Telegraaf LENNO VAN DEKKEN 30 nov. 2017
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.