tering

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  tering    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈterɪŋ/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • te·ring
Woordherkomst en -opbouw
  • van Middelnederlands teringe, op te vatten als Naamwoord van handeling van  teren ww  met het achtervoegsel -ing [1] [2]
  • [2] in de betekenis van ‘tuberculose’ voor het eerst aangetroffen in 1485 [3]
  • [3] gebruik van een ernstige ziekte als deel van een krachtterm [4]
enkelvoud meervoud
naamwoord tering -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

deteringv

  1. (financieel) uitgaven voor levensonderhoud
    • Je moet je tering aanpassen. 
  2. (geschiedenis), (medisch) verzamelnaam voor ziektes waarbij de patiënt wegkwijnt, zoals tuberculose en kanker die vaak een dodelijke afloop hadden, later vooral nog gebruikt als onderdeel van een verwensing
    • Men leefde in angst voor de tering. 
  3. versterkend voorvoegsel (pejoratief) gebruikt als eerste deel van samenstelling om het negatieve karakter van het tweede deel te versterken, of omgekeerd
    • Hou op met die teringherrie. 
Synoniemen
Hyponiemen
  • [2] keeltering, longtering, ruggenmergtering
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • [1] de tering naar de nering zetten
    de uitgaven aanpassen aan lagere inkomsten
  • [2] krijg de tering
    verwensing
  • [2] zich de tering werken
    een uitputtende inspanning voor een bepaald doel leveren
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord tering staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.