thuisclub
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: thuisclub (hulp, bestand)
- IPA: /'tœysklʏp/
Woordafbreking
- thuis·club
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van thuis zn en club zn [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | thuisclub | thuisclubs |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de thuisclub v / m
- (sport) de sportvereniging op wiens terrein de wedstrijd gespeeld wordt, de ontvangende club
- Voor Racing was het een moeilijke wedstrijd tegen seizoensrevelatie Gent. De club uit Brussel kwam 2-0 voor, maar zag Gantoise terugkomen tot 2-2. Uiteindelijk maakte de thuisclub er toch nog 3-2 van.[2]
- Achtervolger Fortuna Sittard profiteerde optimaal van de nederlaag van NEC. De Limburgers wonnen met 1-3 van Helmond Sport. Andre Vidigal bezorgde Fortuna twee keer de voorsprong en dus de overwinning. Stefan Askovski maakte het in blessuretijd nog erger voor de thuisclub. Zo heeft NEC nu nog maar een voorsprong van vier punten op Fortuna.[3]
Verwante begrippen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord thuisclub staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "thuisclub" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Standaard 12/NOVEMBER/2017
- ↑ Tubantia Tijani Goullet 27-NOVEMBER-2017
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.