thuisreis
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: thuisreis (hulp, bestand)
Woordafbreking
- thuis·reis
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van thuis zn en reis zn [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | thuisreis | thuisreizen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de thuisreis v / m
- de tocht terug naar eigen land en woning na een vakantie of reis
- Bij de Navo zal een zucht van verlichting hebben weerklonken toen de ongepolijste en licht ontvlambare Amerikaanse president de thuisreis naar Washington had aanvaard zonder brokken te maken en het trans-Atlantische bondgenootschap te hebben opgeblazen.[2]
- Benedicts vrouw Lenka zegt dat haar man zondag aan de thuisreis moest beginnen. Een eerste vlucht zou hem naar Hongkong brengen, waar hij een lezing voor de Royal Geographical Society zou geven. Allen kwam niet opdagen bij de incheckbalie, noch bij het wetenschappelijk genootschap.[3]
Synoniemen
- retourreis, terugkeer, terugweg, thuiskomst, wederkeer
Antoniemen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord thuisreis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "thuisreis" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
88 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Standaard 26 MEI 2017
- ↑ Tubantia 15-NOVEMBER-2017
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.