thuistaal

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  thuistaal    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • thuis·taal
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord thuistaal thuistalen
verkleinwoord thuistaaltje thuistaaltjes

Zelfstandig naamwoord

dethuistaalv/m

  1. de taal die men thuis spreek
  2. de manier van spreken thuis.
    • In dagelijkse situatie volstaat Dagelijks Algemeen Taalgebruik dat is thuistaal. 

Gangbaarheid

  • Het woord thuistaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
72 %van de Nederlanders;
78 %van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.