thuiswerk

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  thuiswerk    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • thuis·werk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord thuiswerk -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

hetthuiswerko

  1. werk dat men thuis verricht
Hyponiemen
  • telethuiswerk
Afgeleide begrippen

Werkwoord

vervoeging van
thuiswerken

thuiswerk

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van thuiswerken
    • ... dat ik thuiswerk. 

Gangbaarheid

  • Het woord thuiswerk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
95 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.