toen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  toen    (hulp, bestand)
  • IPA:/tun/ (1 lettergreep)
  • IPA: /tun/
Woordafbreking
  • toen
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘bijwoord van tijd’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1451 [1] [2]

Voegwoord

toen

  1. op het tijdstip (of in de periode) dat
    • Hij ging naar huis toen het vijf uur was. 
     Omdat het toen nog steeds te krap was, moest één jongen zittend in de hoek gaan slapen.[3]
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Bijwoord

toen

  1. op of na dat tijdstip
    • Hij is toen naar huis gegaan. 
  2. in een vervlogen tijd
    • Toen was dat nog heel gewoon. 
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord toen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen


Drents

Zelfstandig naamwoord

toen

  1. tuin
Schrijfwijzen
Synoniemen


Gronings

Zelfstandig naamwoord

toen

  1. tuin
Schrijfwijzen
  • toene


Nedersaksisch

Zelfstandig naamwoord

toen

  1. tuin
Schrijfwijzen
Synoniemen
  • Goârn
  • Goorn
  • hof
  • Hoff

Meer informatie


Twents

Zelfstandig naamwoord

toen

  1. (verouderd) tuin
Schrijfwijzen
Synoniemen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.