torsdag

Deens

Uitspraak
  • IPA: / ˈtɒˑˀsd̥æ /
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   torsdag     torsdagen     torsdage     torsdagene  
genitief   torsdags     torsdagens     torsdages     torsdagenes  

Zelfstandig naamwoord

torsdag, g

  1. donderdag


Dagen in het Deens
mandag
maandag
tirsdag
dinsdag
onsdag
woensdag
torsdag
donderdag
fredag
vrijdag
lørdag
zaterdag
søndag
zondag

Verwijzingen

    Noors

    Uitspraak
    • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
    • IPA: / ˈtoːrsdaːg /, / ˈtoːʃdaːg /
    Woordafbreking
    • tors·dag
    Woordherkomst en -opbouw
    • Afkomstig van het Oudnoorse woord þórsdagr
    • Samenstelling van de Noorse woorden Tor (van de god Tor) en dag met het invoegsel -s-.
    Naar frequentie 2410
      enkelvoud meervoud
    onbepaald bepaald onbepaald bepaald
    nominatief   torsdag     torsdagen     torsdager     torsdagene  
    genitief   torsdags     torsdagens     torsdagers     torsdagenes  

    Zelfstandig naamwoord

    torsdag m / v

    1. donderdag
    Afkorting
    • to.
    Hyperoniemen
    Afgeleide begrippen
    • helgetorsdag
    • skjærtorsdag


    Dagen in het Noors
    mandag
    maandag
    tirsdag
    dinsdag
    onsdag
    woensdag
    torsdag
    donderdag
    fredag
    vrijdag
    lørdag
    zaterdag
    søndag
    zondag

    Nynorsk

    Uitspraak
    • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
    • IPA: / ˈtoːrsdaːg /, / ˈtoːʃdaːg /
    Woordafbreking
    • tors·dag
    Woordherkomst en -opbouw
    • Afkomstig van het Oudnoorse woord þórsdagr
    • Samenstelling van de Nynorske woorden tor (van de god Tor) en dag met het invoegsel -s-.
      enkelvoud meervoud
    onbepaald bepaald onbepaald bepaald
    nominatief   torsdag     torsdagen     torsdagar     torsdagane  

    Zelfstandig naamwoord

    torsdag m

    1. donderdag
    Afkorting
    • to.
    Hyperoniemen
    Afgeleide begrippen
    • helgetorsdag
    • skjærtorsdag


    Dagen in het Nynorsk
    måndag
    maandag
    tysdag
    dinsdag
    onsdag
    woensdag
    torsdag
    donderdag
    fredag
    vrijdag
    laurdag
    zaterdag
    sundag
    søndag
    zondag

    Zweeds

    Uitspraak
    • IPA: / ˈtu(ː)ʂʈa /, / ˈtuːʂɖɑːg /
    torsdags enkelvoud meervoud
      onbepaald bepaald onbepaald bepaald
      nominatief     torsdag     torsdagen     torsdagar     torsdagarna  
      genitief     torsdags     torsdagens     torsdagars     torsdagarnas  

    Zelfstandig naamwoord

    torsdag, g

    1. donderdag
    Dagen in het Zweeds
    måndag
    maandag
    tisdag
    dinsdag
    onsdag
    woensdag
    torsdag
    donderdag
    fredag
    vrijdag
    lördag
    zaterdag
    söndag
    zondag
    Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.