transformator

Niet te verwarren met: Transformator, transformátor

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  transformator    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • trans·for·ma·tor
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘omzetter van elektrische stroom’ voor het eerst aangetroffen in 1891 [1]
  • Naamwoord van handeling van transformeren met het achtervoegsel -ator
enkelvoud meervoud
naamwoord transformator transformatoren
transformators
verkleinwoord transformatortje transformatortjes

Zelfstandig naamwoord

detransformatorm

  1. elektromagnetisch toestel dat toelaat de spanning te verhogen of te verlagen in een wisselstroomnet, met behoud van de frequentie
     Op een hoge tafel in de hoek stond een grote bakelieten radio met een verzilverde draaischijf waarin vooroorlogse zendstations waren gegraveerd. Waarschijnlijk zou hij met de juiste transformator nog aan de praat te krijgen zijn. Maar er zou niet dezelfde muziek uit opklinken als vroeger.[2]
Afkorting
  • trafo (vooral gebruikt in Nederland)
  • transfo (vooral gebruikt in België)
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
  • transformatorblik, transformatorcircuit, transformatorhuis, transformatorolie, transformatorstation, transformatorzuil
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord transformator staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.