trouwreis
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: trouwreis (hulp, bestand)
Woordafbreking
- trouw·reis
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van trouwen ww en reis zn [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | trouwreis | trouwreizen |
verkleinwoord | trouwreisje | trouwreisjes |
Zelfstandig naamwoord
de trouwreis v / m
- de reis die men maakt na de voltrekking van het huwelijk
- een reis die je maakt om te trouwen
- Trouwtoerisme “Het trekt ontzettend aan. Wij hebben tegenwoordig honderden stelletjes per jaar die in het buitenland trouwen”, zegt een woordvoerster van een groot reisbureau, dat een uitgebreid pakket trouwreizen in de aanbieding heeft. “In het Mexicaanse Cancun ligt letterlijk het huwelijksbootje al klaar”, verklaart de brochure, die daaraan toevoegt dat het 'galjoen'voor de gelegenheid is versierd en de bemanningsleden allemaal als piraat zijn verkleed.[2]
Synoniemen
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC 9 januari 1997
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.