tuinder

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  tuinder    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • tuin·der
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘groente- en fruitkweker’ voor het eerst aangetroffen in 1723 [1]
  • Afgeleid van tuin met het achtervoegsel -der
enkelvoud meervoud
naamwoord tuinder tuinders
verkleinwoord tuindertje tuindertjes

Zelfstandig naamwoord

detuinderm

  1. (beroep) iemand die beroepsmatig tuinen aanlegt en verzorgt
    • Wat de tuinman of tuinder gebruiken kan.[2] 
  2. (beroep), (tuinbouw) iemand die actief is in de tuinbouw
    • Een biologische tuinder kweekt zijn producten zonder kunstmest of bestrijdingsmiddelen te gebruiken.[3] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord tuinder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
94 %van de Nederlanders;
79 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.