uitroep

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  uitroep    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈœytrup/ (2 lettergrepen)
    • (Noord-Nederland): /ˈœytruːp/
    • (Vlaanderen, Brabant): /ˈœtruːp/
Woordafbreking
  • uit·roep
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord uitroep uitroepen
verkleinwoord uitroepje uitroepjes

Zelfstandig naamwoord

deuitroepm

  1. wat men uitroept, luid geuite woorden of klanken
    • Op het heuglijke nieuws liet ze een uitroep van vreugde. 
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
uitroepen

uitroep

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitroepen
    • ... dat ik uitroep. 

Gangbaarheid

  • Het woord uitroep staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.