uitzicht

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  uitzicht    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • uit·zicht
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord uitzicht uitzichten
verkleinwoord uitzichtje uitzichtjes

Zelfstandig naamwoord

hetuitzichto

  1. wat men van de omgeving vanaf een bepaalde plek kan zien
    • Vanaf deze toren heeft men een prachtig uitzicht op het natuurgebied. 
     De andere vleugel biedt ruimte aan de lounge, de ontbijtzaal en ons bescheiden restaurant, waar ik een vaste tafel voor u heb gereserveerd aan het raam met uitzicht op de pergola en de rozentuin, of wat daarvan over is, waarachter u de vijver kunt zien glinsteren.'[1]
     Hij woont in de buurt, het is naar schatting de dertigste keer dat hij hier staat, met enerzijds het uitzicht op de beboste flanken van de Vogezen en aan de zuidwestkant het glooiende laagland van de Haute-Saône.[2]
  2. verwachting, iets waar men naar kan uitzien
    • Gelukkig heeft hij uitzicht op een betere baan. 
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord uitzicht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 15
  2. Weblink bron
    Rob Gollin
    “De helling van de mooie meisjes knijpt de renner de keel dicht” (10 juli 2019), de Volkskrant
  3. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.