varensgezel
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: varensgezel (hulp, bestand)
Woordafbreking
- va·rens·ge·zel
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van varen ww en gezel zn met het invoegsel -s-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | varensgezel | varensgezellen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de varensgezel m [1]
- (beroep) (scheepvaart) persoon die voor zijn beroep op een schip vaart
- ▸ Buiten de koopvaardij kon Holland niet; de zee had Nederland groot gemaakt, een goed varensgezel oefende geduld, liep de tijd niet vooruit, Bertus was nu tevreden.[2]
Hyponiemen
Synoniemen
- zeeman, zeerob, zeebonk, varensgast, zeevaarder
Gangbaarheid
- Het woord varensgezel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Jaap” (1923), Saga, ISBN 9788728433294
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.