verbond

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  verbond    (hulp, bestand)
  • IPA: /vɛrˈbɔnt/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • ver·bond
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord verbond verbonden
verkleinwoord verbondje verbondjes

Zelfstandig naamwoord

hetverbondo

  1. verdrag tussen staten, zakenpartners of individuen, omwille van een gemeenschappelijk voordeel
  2. (religie) plechtige belofte van God aan mensen die zich juist gedragen (zoals in Genesis 17, Exodus 34, Leviticus 26 en Hebreeën 8
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
  • [2] verbondsark, verbondsteken
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
verbinden

verbond

  1. enkelvoud verleden tijd van verbinden
    • Ik verbond. 
    • Jij verbond. 
    • Hij, zij, het verbond. 

Gangbaarheid

  • Het woord verbond staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.