verlies

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  verlies    (hulp, bestand)
  • IPA: /vərˈlis/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • ver·lies
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord verlies verliezen
verkleinwoord verliesje verliesjes

Zelfstandig naamwoord

hetverlieso

  1. het teloorgaan, het kwijtraken
    • Zijn vertrek naar Amerika is een groot verlies voor onze afdeling. 
    • Het bedrijf leed in dit kwartaal grote verliezen. 
     Er is immers geen sprake van verlies, echtscheiding of overlijden en verder weten we allebei dat we elkaar na een x aantal maanden weer zullen zien.[2]
Antoniemen
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
verliezen

verlies

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verliezen
    • Ik verlies. 
  2. gebiedende wijs van verliezen
    • Verlies! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verliezen
    • Verlies je? 

Gangbaarheid

  • Het woord verlies staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. verlies op website: Etymologiebank.nl
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
  3. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.