winst

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  winst    (hulp, bestand)
  • IPA: /ʋɪnst/
Woordafbreking
  • winst
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘voordeel’ voor het eerst aangetroffen in 1569 [1]
  • Naamwoord van handeling van winnen met het achtervoegsel -st [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord winst winsten
verkleinwoord winstje winstjes

Zelfstandig naamwoord

dewinstv

  1. (economie) het verschil tussen de verkoopsprijs en alle kosten die men heeft gemaakt
     Mijn middelste dochter en ik shopten vaak in de stad en struinden kringloopwinkels af en ze begon vervolgens een klein handeltje door de daar gekochte merkkleding met winst door te verkopen.[3]
Antoniemen
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • Winst opleveren
  • Tel uit je winst
Het is een strop [2] geworden, het heeft niks van meerwaarde opgeleverd
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord winst staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.