visa

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  visa    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • vi·sa

Zelfstandig naamwoord

devisamv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord visum
Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord visa staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
97 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be

Engels

Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
visa visas

Zelfstandig naamwoord

visa

  1. visum

Noors

Woordafbreking
  • vi·sa
Naar frequentie 10656

Zelfstandig naamwoord

visa, v

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van vis
Schrijfwijzen

Zelfstandig naamwoord

visa, mv

  1. bepaalde vorm nominatief meervoud van vis (enkelvoud: o)
Schrijfwijzen
  • visene

Zelfstandig naamwoord

visa, v

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van vise
Schrijfwijzen

Zelfstandig naamwoord

visa, mv

  1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van visum
Schrijfwijzen

Zelfstandig naamwoord

visa, mv

  1. bepaalde vorm nominatief meervoud van visum
Schrijfwijzen
  • visene

Nynorsk

Woordafbreking
  • vi·sa

Werkwoord

visa

  1. onbepaalde wijs, tweede vorm naast vise, zie aldaar

Zelfstandig naamwoord

visa

  1. verouderde spelling of vorm van vise tot 2012
(verouderd) onbepaalde vorm nominatief enkelvoud van vise, v
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.