visruim
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: visruim (hulp, bestand)
Woordafbreking
- vis·ruim
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van vis zn en ruim zn [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | visruim | visruimen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
het visruim o
- ruim van een vissersschip waarin men de gevangen, dode vis bewaart
- De werf Lowyck is het enige nog resterende industriële scheepstimmermansbedrijf in België. De firma werd in 1962 opgericht door Alfons Lowyck -- Fonne in scheepskringen -- toen nog heel wat houten schepen werden gebouwd. Zelfs toen het staal langzaam maar zeker zijn intrede deed, moest nog veel hout worden verwerkt in het visruim, het logies, de wasruimte, de keuken, het dek en de brug. [2]
Verwante begrippen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord 'visruim' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "visruim" herkend door:
78 % | van de Nederlanders; |
81 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ De Standaard 21/09/2002 door (yng) Oostendse werf bouwt galei voor Genua 2004
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.