wanhoop

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  wanhoop    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈwɑnhop/ (2 lettergrepen); /ˈʋɑnɦop/
Woordafbreking
  • wan·hoop
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord wanhoop -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

dewanhoopv/m

  1. een ellendige toestand waarin men geen uitkomst meer ziet
    • Uit pure wanhoop sneed hij zich de polsen door. 
     Maar het kan ook voelen alsof de moderne tijd ons steeds dieper in hebzucht, wanhoop en opwinding dompelt.[2]
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
wanhopen

wanhoop

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wanhopen
    • Ik wanhoop. 
  2. gebiedende wijs van wanhopen
    • Wanhoop! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wanhopen
    • Wanhoop je? 

Gangbaarheid

  • Het woord wanhoop staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.