wapen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  wapen    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈwapə(n)/ (2 lettergrepen); /ˈʋaːpən/
Woordafbreking
  • wa·pen
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘strijdwerktuig’ voor het eerst aangetroffen in 1237 [1] [2][3]
enkelvoud meervoud
naamwoord wapen wapens
wapenen
verkleinwoord wapentje wapentjes

Zelfstandig naamwoord

hetwapeno

  1. een werktuig van geweld
     Bij de inval werd een vuurwapen gevonden. Mogelijk is dat het wapen waarmee de moorden zijn gepleegd. Tussen 21 december en 2 januari werden drie oudere mannen doodgeschoten. Het gaat om mannen van 63, 58 en 81 jaar.[4]
  2. een wapenschild
  3. een onderscheidingsteken van een familie
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • Een balk in zijn wapen voeren
  • Groots ( of hoog ) in zijn wapen zijn
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
wapenen

wapen

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wapenen
    • Ik wapen. 
  2. gebiedende wijs van wapenen
    • Wapen! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wapenen
    • Wapen je? 
     In Nederland is het warm, maar in Frankrijk en Spanje is het warmer, warmst. De hittegolven slaan toe in Zuid-Europa en toeristen puffen en zweten erop los. Hoe wapen je je onderweg naar je vakantiebestemming tegen de verzengende hitte? En hoe zorg je ervoor dat je koel blijft op de camping? NU.nl vroeg het enkele deskundigen.[5]

Gangbaarheid

  • Het woord wapen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[6]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.