weekeinde
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: weekeinde (hulp, bestand)
Woordafbreking
- week·ein·de
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van week en einde
- weekeind ww met de uitgang -e
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | weekeinde weekeind |
weekeinden weekeindes |
verkleinwoord | weekeindje | weekeindjes |
Zelfstandig naamwoord
het weekeinde o
- (tijdrekening) periode van vrijdagavond tot en met zondagnacht
- In het weekeinde loopt de temperatuur weer verder op.
Synoniemen
Hyponiemen
- kerstweekeinde, openingsweekeinde
Afgeleide begrippen
- weekeinder
Vertalingen
1. periode van vrijdagavond tot en met zondagnacht
Werkwoord
vervoeging van |
---|
weekeinden |
weekeinde
- aanvoegende wijs van weekeinden
Gangbaarheid
- Het woord weekeinde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "weekeinde" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[1] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.