werkgever

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  werkgever    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • werk·ge·ver
Woordherkomst en -opbouw
  • Samenstellende afleiding van werk en de stam van geven met het achtervoegsel -er
enkelvoud meervoud
naamwoord werkgever werkgevers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

dewerkgeverm

  1. persoon die of bedrijf dat werk verschaft aan anderen
    • De voetballer wiens contract afloopt heeft nog geen nieuwe werkgever kunnen vinden. 
     En, hadden ze geprobeerd uit te leggen, na de oorlog zou elke werkgever waardering hebben voor de werkzoekende die een officiersrang uit het leger had.[1]
Antoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
  • werkgever-werknemer
  • werkgeversaandeel
  • werkgeversbestand
  • werkgeversbijdrage
  • werkgeversclub
  • werkgeverschap
  • werkgeversdeel
  • werkgeversdelegatie
  • werkgeversfederatie
  • werkgeversfront
  • werkgeverskant
  • werkgeverskoepel
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord werkgever staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044628142
  2. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.