werkgever
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: werkgever (hulp, bestand)
Woordafbreking
- werk·ge·ver
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | werkgever | werkgevers |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de werkgever m
- persoon die of bedrijf dat werk verschaft aan anderen
- De voetballer wiens contract afloopt heeft nog geen nieuwe werkgever kunnen vinden.
- ▸ En, hadden ze geprobeerd uit te leggen, na de oorlog zou elke werkgever waardering hebben voor de werkzoekende die een officiersrang uit het leger had.[1]
Antoniemen
Hyponiemen
- ex-werkgever, oud-werkgever, overheidswerkgever
Afgeleide begrippen
|
|
|
|
Verwante begrippen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord werkgever staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "werkgever" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044628142
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.