wig

Niet te verwarren met: whig

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  wig    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • wig
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘keg, keil’ voor het eerst aangetroffen in 1046 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord wig wiggen
verkleinwoord wigje wigjes

Zelfstandig naamwoord

dewigv/m

  1. (gereedschap) een metalen of houten blok, met twee schuine kanten onder een scherpe hoek, waarmee men iets kan vastklemmen of kan kloven
    • Hoe scherper of spitser de wig is, des te sterker de splijtwerking. 
Schrijfwijzen
Verwante begrippen
Hyponiemen
  • loonwig
Afgeleide begrippen
Typische woordcombinaties
  • Een wig drijven tussen ...
Meerdere personen of zaken tegen elkaar uitspelen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord wig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
92 %van de Nederlanders;
93 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Engels

enkelvoud meervoud
wig wigs

Zelfstandig naamwoord

wig

  1. pruik
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.