spie

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  spie    (hulp, bestand)
  • IPA: /spi/ (1 lettergreep)
Woordafbreking
  • spie
Woordherkomst en -opbouw
  • [A] vermoedelijk verwant aan spijker en spit, in de betekenis van ‘pin’ aangetroffen vanaf 1562 [1] [2] [3]
  • [B] uit het Bargoens, mogelijk van Rotwelsch Spieß "geldstuk", vergelijk specie; in de betekenis ‘cent, geld’ aangetroffen in het jaar 1901 [4] [5]
enkelvoud meervoud
naamwoord spie spieën
verkleinwoord spietje spietjes

Zelfstandig naamwoord

[A]despiev/m

  1. (techniek) een plat of rond, toelopend voorwerp dat wordt gebruikt om iets stevig mee vast te zetten, of bijv. een stuk hout te kloven
    • De steigerpijpen worden met spieën vastgezet. 
  2. (techniek) een stukje metaal dat in een groef van een (motor-) as ligt opgesloten, om verdraaiing te verhinderen.
Synoniemen
Afgeleide begrippen
  • [1] crankspie, spiebout, spielat, spijlbout, spieraam
  • [2] inlegspie, spiebaan, spieverbinding
Verwante begrippen
Vertalingen
enkelvoud meervoud
naamwoord spie spiezen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als vrouwelijk zelfstandig naamwoord. [B]despiev

  1. (spreektaal) cent
Uitdrukkingen en gezegden
  • [3]: geen spie meer hebben
geen cent meer hebben, blut zijn
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord spie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
71 %van de Nederlanders;
93 %van de Vlamingen.[6]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.