wintertijd

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  wintertijd    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • win·ter·tijd
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord wintertijd -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

dewintertijdm

  1. de tijd zoals die geldt in de herfst- en wintermaanden, zonder dat de klok een uur vooruit is gezet
    • In Nederland is de wintertijd geldig van eind oktober tot en met eind maart. 
  2. de koude periode van het jaar
     Met natuurlijk dit verschil dat het toen niet nodig was om de stammen boven open vuur te houden als je ze samen moest voegen. Omdat daar geen bruggenbouw mogelijk was geweest in de wintertijd.[1]
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord wintertijd staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044628142
  2. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.