zomerhuis
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: zomerhuis (hulp, bestand)
- IPA: / ˈzomərˌhœys / (3 lettergrepen)
- (Noord-Nederland): /ˈzo.mər.ˌhœʏ̯s/
- (Vlaanderen, Brabant): /ˈzo.mər.ˌhœːs/
Woordafbreking
- zo·mer·huis
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van zomer zn en huis zn [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zomerhuis | zomerhuizen |
verkleinwoord | zomerhuisje | zomerhuisjes |
Zelfstandig naamwoord
het zomerhuis o
- huis om de zomer en de vakanties door te brengen
- Zij denken erover een zomerhuisje te kopen in het zuiden.
Opmerkingen
- In het spraakgebruik is het verkleinwoord "zomerhuisje" de meer gangbare vorm.
Synoniemen
- vakantiehuis, recreatiewoning
Verwante begrippen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord zomerhuis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zomerhuis" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.