zootje

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  zootje    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • zoot·je
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘(grote, ongeregelde) hoeveelheid’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1633 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord zootje zootjes
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

hetzootjeo dim. tant. [3]

  1. (informeel) niet nader bepaalde hoeveelheid
  2. (informeel) (kookkunst) kooksel
  3. (informeel) bende, warboel, puinhoop
Verwante begrippen
Hyponiemen

Zelfstandig naamwoord

hetzootjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord zooi
Uitspraak
  • Geluid:  zootje    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • [1] zo·tje
  • [2] zoo·tje

Zelfstandig naamwoord

hetzootjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord zo
  2. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord zoo

Gangbaarheid

  • Het woord zootje staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
80 %van de Nederlanders;
96 %van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.