zwanenpaar
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: zwanenpaar (hulp, bestand)
Woordafbreking
- zwa·nen·paar
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van zwaan zn en paar zn met het invoegsel -en- [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zwanenpaar | zwanenparen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
het zwanenpaar o
- 2 zwanen die samen een koppel vormen
- ▸ Eén van de vier kuikens van het zwarte zwanenpaar in het Rogmanspark in Almelo is gesneuveld. Dat gebeurde toen medewerkers van de gemeente het jonge grut probeerden te vangen met een net.[2]
- ▸ Ongetwijfeld zal het zeer zachte weer van de afgelopen weken ertoe hebben bijgedragen dat dit zwanenpaar op een natuurvijver in Eibergen al midden in de winter baltsend werd gezien.[3]
- ▸ Zwanen staan erom bekend dat ze de ultieme liefdeskoppels vormen. Een zwanenpaar in de omgeving van Amsterdam heeft dit vandaag eens te meer bewezen. De vogels stierven allebei een tragische dood, maar bleven waarschijnlijk tot het einde bij elkaar.[4]
Synoniemen
- zwanenkoppel
Gangbaarheid
- Het woord zwanenpaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Zwart zwaantje in Almelo sneuvelt” (20-03-2007), Tubantia
- ↑ Weblink bron “Flirtende zwanen in Eibergse natuurvijver wachten lente niet af” (24-01-2015), Tubantia
- ↑ Weblink bron Annick van der Peet“Zwanenkoppel blijft elkaar trouw tot tragisch einde” (05-10-2017), Tubantia
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.