paar
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: paar (hulp, bestand)
- IPA: / par / (1 lettergreep); /paːr/
Woordafbreking
- paar
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | paar | paren |
verkleinwoord | paartje | paartjes |
Zelfstandig naamwoord
het paar o
- twee personen of zaken die bij elkaar horen
- (pregnant) twee geliefden die een relatie hebben
Synoniemen
Hyperoniemen
Verwante begrippen
- [2] relatie, verhouding
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. twee van een soort die bij elkaar horen
Onbepaald voornaamwoord
paar
- meerdere, maar niet heel veel
- Neem jij een paar appels mee?
- Die paar mensen zonder auto moeten maar gaan lopen.
- ▸ De hele dag was het vriendelijk en rustig weer geweest, maar nu kwam er vanaf de andere kant van de berg een zwaar onweer op me af dat om de paar seconden fel oplichtte.[5]
- ▸ "Het is dit jaar voor eerst dat we het effect zo duidelijk zien", zegt voorzitter Rachel Heijne van Kringloop Nederland. "We zien ook dat de kwaliteit van spullen gewoon echt slecht is. Het is kleding die na een paar keer wassen kapot gaat. Die kun je niet in de kringloop verkopen.[6]
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen
1. meerdere, maar niet heel veel
stellend | |
---|---|
onverbogen | paar |
verbogen | pare |
partitief | paars |
Bijvoeglijk naamwoord
paar
- even in getal
Antoniemen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
paren |
paar
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van paren
- Ik paar.
- gebiedende wijs van paren
- Paar!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van paren
- Paar je?
Anagrammen
Gangbaarheid
- Het woord paar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "paar" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[7] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ paar op website: Etymologiebank.nl
- 1 2 "paar" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Weblink bron “Minder kleding bij de kringloop door slechte kwaliteit fast fashion” (15-10-2024), NOS
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Pennsylvania-Duits
Uitspraak
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
- IPA: / paːɐ /
Woordafbreking
- paar
Onbepaald voornaamwoord
paar
- paar
- «Letschde Woch hemmer ee paar scheene warme Daage ghatt.»
- Vorige week hebben we een paar mooie dagen gehad.
- «Letschde Woch hemmer ee paar scheene warme Daage ghatt.»
Opmerkingen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.