zwans

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  zwans    (hulp, bestand)
  • IPA: /zwɑns/ (1 lettergreep)
Woordafbreking
  • zwans
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zwans zwansen
zwanzen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

dezwansv/m

  1. (Jiddisch-Hebreeuws) staart
  2. (Jiddisch-Hebreeuws) mannelijk lid, penis
  3. (Jiddisch-Hebreeuws) flauwekul, gekheid, dwaasheid, nar, prutser
Verwante begrippen

Werkwoord

vervoeging van
zwanzen

zwans

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zwanzen
    • Ik zwans. 
  2. gebiedende wijs van zwanzen
    • Zwans! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zwanzen
    • Zwans je? 

Gangbaarheid

  • Het woord zwans staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
60 %van de Nederlanders;
92 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
  2. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.