Eis

Niet te verwarren met: eis

Pennsylvania-Duits

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Woordafbreking
  • Eis
enkelvoud
(onbepaald)
enkelvoud
(bepaald)
meervoud
(onbepaald)
meervoud
(bepaald)
nominatief en Eises Eis--
datief me Eisem Eis--
accusatief en Eises Eis--

Zelfstandig naamwoord

Eis, o

  1. ijs
    «Selle Winder hemmer viel Schnee un Eis ghatt.»
    Deze winter hebben we veel sneeuw en ijs gehad.
Opmerkingen

Meer informatie

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.