Hauskaninchen

Duits

Uitspraak
  • IPA: /ˈhaʊ̯skaˌniːnçən/
Woordafbreking
  • Haus·ka·nin·chen
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

Hauskaninchen o

  1. (dierkunde) huiskonijn; een tam konijn, dat in een huis gehouden wordt
    «Die Impfung von Hauskaninchen ist der beste Weg, die Gefährdung durch Myxomatose zu verringern.»
    Inenten van huiskonijnen is de beste manier om de kans op myxomatose te verkleinen.
Verbuiging
Antoniemen
Hyperoniemen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.